- Gezondheidszorg in de middeleeuwen
Aanvankelijk bleven inzichten uit de Romeinse tijd over gezondheid en zieke een rol spelen. Later deden ook opvattingen uit de Islamitische wereld hun intrede. Een sprekend voorbeeld van de Romeinse invloed is de middeleeuwse praktijk van het aderlaten.
In de middeleeuwen was de zorg voor zieken gebrekkig, zeker voor de gewone bevolking. Geneeskundigen waren schaars en hun kennis beperkt. Geloof en bijgeloof speelden een rol. Kennis over de oorzaak van ziekten ontbrak veelal. Behandelmethoden waren vaak niet adequaat. Inzicht in de preventieve werking van hygiƫne was er nauwelijks. Er was ondervoeding. Men kende werkzame geneesmiddelen, bijvoorbeeld uit de natuur. Maar sommige medicijnen werkten niet of werden verkeerd toegepast.
De overheid bekommerde zich nauwelijks om zieken en gewonden, maar liet de zorg over aan kerkelijke instanties. Tussen 500 – 1100 openden kloosters en andere religieuze instellingen hun deuren voor de verzorging van zieken en gewonden. Vandaar dat we tegenwoordig verpleegkundigen nog steeds aangespreken met ābroederā of āzusterā. Vanaf de 11e eeuw werden in Utrecht meerdere gasthuizen voor zieken en behoeftige ouderen opgericht, bijvoorbeeld het St Catharijne Gasthuis te Utrecht, rond 1122.
- Geneeskundigen in de middeleeuwen
In de volle middeleeuwen kende men een 5-tal verschillende āgeneeskundigenā:
Gewone arts: na een academische studie van 15 jaar was hij arts. Het was een theoretische opleiding, de praktijk leerde hij van ervaren collegaās. Artsen hielden zich vooral bezig met inwendige organen en schreven medicijnen voor. Zij verleenden vooral medische diensten aan de maatschappelijke bovenlaag.
Chirurgijn: in zekere zin was hij de voorloper van de hedendaagse chirurg. Hij verrichtte kleine en grotere ingrepen, zoals het amputeren van vingers en ledematen. Narcose was onbekend, patiƫnten moesten het doen met een flinke teug sterke drank, verdovende middelen of flink op de tanden bijten.
Apotheker: hij bereidde en schreef medicijnen voor. Menig apotheker werd gewantrouwd, vanwege het in de volksmond geheimzinnige gedoe met medicijnbereiding.
Barbier: hij was kapper, maar trok ook kiezen en verzorgde wonden. Het gewone volk raadpleegde hem eerder dan de arts of chirurgijn, want hij stond dichter bij het volk en was goedkoper.
Kwakzalver: hij noemde zich ādokterā, maar was ongeschoold. Hij trok van stad naar stad en bood zijn diensten aan, bijvoorbeeld op jaarmarkten. Hij vluchtte zodra zān klanten merkten dat zij bedrogen waren.
- Geestesziekte en laagbegaafdheid
Laagbegaafden en zwakzinnigen vonden vaak hun weg in de lokale samenleving. Laagbegaafdheid en vormen van zwakzinnigheid kwamen in de middeleeuwen vermoedelijk vaak voor door inteelt in kleine gemeenschappen. Onhandelbare krankzinnigen zullen veelal achter slot en grendel zijn beland in dolhuizen.
Geestesziekten kon men niet adequaat behandelen. Dokters experimenteerden soms met een apparaat waarmee kleine gaatjes in de schedel werden geboord. Men nam aan dat geestesziekte werd veroorzaakt door druk in het hoofd en die gaatjes moesten de druk verlichten. Deze behandeling liep meestal fataal af door hersenbeschadiging en infectie.
- Levensverwachting en kindersterfte
Levensverwachting is het is het gemiddeld aantal jaren dat een pasgeborene nog te leven heeft. Eeuwenlang werd levensverwachting sterk beïnvloed door hoge kindersterfte. Eenmaal voorbij de kinderleeftijd kon een persoon best een hoge leeftijd bereiken. Uiteraard spelen bij levensverwachting ook gebrekkige hygiëne, beperkte gezondheidszorg, epidemieën, kraamvrouwensterfte, oorlog, voeding en leefstijl een rol bij gezondheid, ziekte en dood. Over Houten en omliggende dorpen zijn ons geen middeleeuwse demografische gegevens bekend.
Tabel 1. Levensverwachting in Europa (ruwe schatting) en vanaf 1900 in Nederland
Vroege middeleeuwen 21 jaar
Volle middeleeuwen 25
Omstreeks 1900 44
1950 70 (man) 72 (vrouw)
2001 76 (man) 81 (vrouw)
2020 79 (man) 83 (vrouw)
Vanaf het begin van de 20e eeuw schoot de levensverwachting omhoog door inzicht in en naleving van openbare en persoonlijke hygiƫne, betere gezondheidszorg, gezondere voeding en leefstijl.
In de middeleeuwse periode bestond een hoge kindersterfte, gedefinieerd als sterfte vanaf de geboorte tot en met het 4e levensjaar. Maar betrouwbare cijfers over die vroege periode zijn nauwelijks voorhanden.
Tabel 2. Kindersterfte in Europa en vanaf 1800 in Nederland, per 1000 geborenen
middeleeuwen 300 Ć 500
1800 230
1840 164
1900 155
1909 99
2000 4
2010 3,7
Hoge kindersterfte in de middeleeuwen en later werd veroorzaakt door de bekende reeks van armoede, ondervoeding, gebrek aan schoon water, onvoldoende sanitaire voorzieningen, gebrek aan hygiƫne, geboortecomplicaties, oorlog, tekortschietende medische zorg, infectieziekten. Ook over kindersterfte in de middeleeuwse periode in Houten kennen we geen demografische gegevens.
- De pest in Europa
In de middeleeuwen lagen ernstige infectieziekten als de pest, lepra, pokken, choleraĀ voortdurend op de loer, zeker in de (ommuurde) steden. De pest is een infectieziekte die in de 14e tot halverwege de 19e eeuw veelvuldig voorkwam in Europa en enorme aantallen slachtoffers maakte. De pestepidemie van 1347 tot 1351 – de Zwarte dood –Ā kostte het leven aan ongeveer 1/3 van de Europese bevolking. De ziekte wordt veroorzaakt door de pestbacil en kent twee vormen: builenpest en longpest. De overdracht gebeurt door geĆÆnfecteerde rattenvlooien (builenpest) of hoesten door longpestlijders.Ā Ā
Middeleeuwers zochten de oorzaak in een straf van God, in kwade dampen of gaven Joden de schuld. Dat leidde tot religieuze uitingen, het branden van teertonnen en joden-vervolging. Pestuitbraken zorgden voor grote maatschappelijke ontwrichting, bestuurlijke crises, economische neergang, leegstaande huizen, afgelasting van jaarmarkten, overvolle pesthuizen. Toch veerde de middeleeuwse samenleving altijd weer opā¦ā¦.tot de volgende uitbraak.
Pas in 1894 werd de pestbacil ontdekt als veroorzaker. Tegenwoordig is de ziekte goed te behandelen met antibiotica en is de pest uit Europa verdwenen. Elders in de wereld vlamt de ziekte nu en dan op.
- De pest in Utrecht en omgeving
In de stad Utrecht en omstreken heerste de pest van tijd tot tijd vanaf 1350 tot 1668. Gegevens over Houten, Schalkwijk, āt Goy, Tull en āt Waal ontbreken, maar daar zal de ziekte ook zijn geweest. De pest heerste in buurten met veel ongedierte, zoals in sloppenwijken, nabij pakhuizen en aanlegplaatsen. In gegoede buurten, zoals de Oude en Nieuwe Gracht, kwam de pest minder voor.
Na de grote pestuitbraak in 1350/1351zien we in UtrechtĀ een reeks van ruim 30 kleine en twee grote uitbraken. Het stadsbestuur reageerde traag op de uitbraken. Er werden āPest-ordonantiĆ«nā uitgevaardigd, pestmeesters benoemd en beperkende regels ingesteld voor pestlijders. Cellebroeders, een lekenorde, zorgden voor pestlijders. Er ontstonden pestgasthuizen, zoals het Maria Magdalenaklooster en het Leeuwenberghgasthuis in 1567.Ā
Bij de grote pestuitbraak van 1634 – 1638 stelde het stadsbestuur het āCort bericht tot voorcomingeĀ ende genesinge vande Pesteā vast, als leidraad voor pestmeesters: het markeren van besmette plekken en huizen, het zuiveren van lucht door vuur, de opruiming van vuil en krengen, toezicht op goede voeding, het kauwen van kruidnagels, het vermijden van zware arbeid. De uitbraak kostte 4300 Utrechters het leven.Ā
Ook van 1663 ā 1668 zuchtte Utrecht onder een grote pestuitbraak. Het stadsbestuur vaardigde de eerdergenoemde maatregelen uit en de pestgasthuizen werden heropend. Maar het dodental liep op tot wel 60 per week. Na 1668 verdween de pest uit Utrecht om nooit meer terug te komen.Ā Ā
- Snaveldokter
Een snaveldokter of pestmeester was een door de overheid aangestelde persoon die toezicht hield op de naleving van pestmaatregelen. Het was een gevaarlijk beroep want hij bezocht zieken om vast te stellen of ze aan de pest leden en moest pestlijders isoleren. Behandeling was meestal niet effectief.
De snaveldokter droeg vanaf de late middeleeuwen vaak beschermende kleding die bestond uit een hoed, een snavelachtig masker, een stok om zieken te onderzoeken zonder ze aan te raken, leren handschoenen, leren laarzen en een lange leren jas. Het snavelachtige masker bevatte mogelijk kruiden en specerijen āom de lucht te zuiverenā. Men dacht namelijk dat de pest zich voornamelijk door de lucht verspreidde. De kleding en het masker zullen wel enige bescherming hebben geboden tegen besmette vlooien en tegen hoesten van longpestlijders.
Snaveldokters liepen rond in het laatmiddeleeuwse Utrecht en wie weet ook in Houten.Ā Ā …

Je moet ingelogd zijn om een reactie te plaatsen.