De Hanze, handelsroutes en hun steden 

Vroege middeleeuwen, ca. 370 – ca. 950 

In deze periode was het Kromme Rijngebied was Dorestad oorspronkelijk een Friese hoofdstad. De Friezen waren tegen die tijd een volk van zeevaarders. Na de dood van Radbod in 719 werden de Friezen definitief verdreven. De Merovingische Franken namen het bestuur van Dorestad over en bevorderden de handel tussen achterland en de Noordzeeculturen. De Franken wilden Friezen en Denen op afstand houden, maar hun producten niet. Een gewild product was het Friese laken, dat van grote kwaliteit was. Tegen de zin van de Franken verhandelden De Friezen Frankische zwaarden met het noorden. Ook handelden ze in slaven die eigenlijk bestemd waren voor de slavenmarkten in Spanje en Caïro. De Friese vloot werd rond 785 door Karel de Grote vrijwel geheel vernietigd, wat waarschijnlijk een van de redenen was dat de Vikingen richting het zuiden kwamen; ze moesten nu zelf hun handel halen.  

Al in 826 werd Friesland in de praktijk een Deens rijk onder de Vikingen Harald en Rorik, dat toen maar in leen werd gegeven door de keizer. In 834 werd Dorestad geplunderd door de Deense Harald junior op instigatie van Lotharius I die in conflict was met zijn vader Lodewijk de Vrome. Toen Lotharius Harald en zijn broer verried, namen ze wraak en kwamen nog drie maal terug. Dorestad kwam dit nooit meer te boven.  

Volle middeleeuwen, ca. 950 – 1270 

Nu verschoof de handel naar Tiel en Deventer, meer in de invloedssfeer van het Oost-Frankische Rijk. In 1122 is de Kromme Rijn in opdracht van Bisschop Godebald bij Wijk bij Duurstede afgedamd om het overstromingsrisico te beperken. Na de afdamming vormde de rivier een belangrijke transportroute tussen Utrecht en Wijk bij Duurstede.  

Vooral de inpoldering van de Vlaamse kust, nieuwe technieken in de productie van goederen en handel met andere regio’s zorgden voor deze economische opbloei en verstedelijking. Ten zuiden van de Kromme Rijn concentreerde de groei zich rond de Rijn, de Maas en de Schelde. Als knooppunt van de handel tussen Noord- en Zuid-Europa en Italië floreerde het graafschap Vlaanderen, met name Brugge. Vervolgens ontstonden de textielindustrie in Artesië, de steenkoolontginning en wapenproductie in Luik. De Brabantse steden Antwerpen, Brussel en Leuven volgden het voorbeeld van Luik en Brugge. In het oosten waren het de IJsselsteden die zeer grote welvaart bereikten door de handel binnen het Hanzeverbond (voornamelijk wol, graan, hout); zie vitrine over de Hanze

Tussen 1100 en 1500 was de handel tussen het Rijnland (glas, aardewerk, metalen) en Engeland (wol) in deze steden belangrijk. Brugge, het belangrijkste Hanzekantoor, had zeewaarts een verbinding met Londen met het Stalhof als hanzekantoor, maar ook de handel met het zuiden van Frankrijk (baaizout, wijn) en het Iberisch Schiereiland was belangrijk. Over land was er de verbinding met de handel van de Westfaalse en de Rijnlandse Hanzesteden en de Italiaanse steden (kruiden, zuidvruchten). Producten uit het verre Oosten zoals zijde uit India, porselein uit China, goud uit Afrika en Eurazië, kwam binnen in het handelscentrum Byzantium (Constantinopel). Vandaar vond het zijn weg niet alleen via de Middellandse Zeeroutes maar ook, via de grote Russische rivieren waarbij de daar inmiddels gesettelde Vikingen het tot richting de Oostzee transporteerden.

 

Late middeleeuwen, ca. 1270 – ca. 1500 

Tegen 1300 was het gewest Holland een belangrijke lokale macht. De graven van Holland probeerden tevergeefs Dordrecht de positie van Brugge te laten overnemen. Door haar strategische ligging ontwikkelde de stad zich tot een belangrijke stapelplaats met stapelrecht vanaf 1299. Er werd vooral wijn, hout en graan verhandeld. Vanaf 1350 begon voor het graafschap Holland, tot dan toe vooral een agrarisch gebied, een periode van economische expansie. Naast kustvisserij waren Hollandse schepen meer en meer betrokken bij handel en goederenvervoer tussen de Hanzesteden, Engeland en de Atlantische kust van Frankrijk. De Leidse lakenindustrie werd een geduchte concurrent van de oudere textielindustrie in Vlaanderen en Brabant. In Haarlem en Delft werd vanaf 1350 bier gebrouwen voor de export. 

In 1421 kwam Dordrecht ten gevolge van de Sint Elisabethsvloed op een eiland te liggen. Hierdoor verloor het zijn gunstige ligging. Toen de Hanze tussen 1451 en 1457 opnieuw Vlaanderen blokkeerde, werd niet Dordrecht als nieuwe stapelplaats aangewezen, maar eerst Deventer en later Utrecht, hoewel de kooplieden Amsterdam als centrum van hun activiteit kozen.