Een dag in de middeleeuwse ontginningen langs de Lek

Daar stapt hij uit het bootje in de pas gegraven wetering en steekt z’n zware spa in een hoop opgeworpen grond. Hij spuugt eens in de modder en kijkt uit over het drassige land met rietkragen, lage elzen en wilgen. Ganzen en wilde eenden vliegen verschrikt op. Ergens schreeuwt een reiger. Er hier geen hutje of ander bouwsel te zien. Maar heel in de verte, bij de rivierdijk, meent hij de contouren van een boerderij te zien. “Wat een troosteloze woestenij”, mompelt Lucas tegen z’n beide zwagers uit Utrecht.  

Lucas is een stevige kerel, met connecties in een van de Utrechtse parochiekerken. Aan die bevriende relaties heeft hij te danken dat hij een contract heeft gekregen om een strook moerassige grond te ontginnen achter de pas bedijkte rivier de Lek. Het moerasgebied is eigendom van de bisschop van Utrecht. Lucas mag die strook de zijne noemen als hij er in slaagt om binnen drie jaar de eerste oogsten van het land te halen. Tien procent van de opbrengst moet hij jaarlijks afstaan aan de bisschop. Dat staat in het cope-contract dat hij eind vorig jaar tekende bij de bisschoppelijke kanunnik.  

Vanmorgen voor dag en dauw nam Lucas afscheid van zijn zwangere jonge vrouw. Hij zet alles op alles om z’n gezin een beter toekomst te bieden dan een armzalig bestaan als leerlooiersknecht tussen stinkende huiden in kuipen met urine. Hij pakt z’n spa op en samen met z’n zwagers loopt hij naar de man met het meetlint verderop. De man controleert het cope-contract, schuift een paar houten kruiwagens naar voren en gebaart naar twee rode paaltjes aan de oever van de wetering. Vanaf het ene rode paaltje loopt al een smalle kavelsloot het moerasland in. In de verte ziet Lucas een paar mannen zwoegen. Mijn toekomstige buren, denkt Lucas. Hij fluit op zijn vingers en een van de zwoegende mannen komt naderbij. Ze schudden handen. De bemodderde man laat zien hoe je de lijn van een smalle kavelsloot uitzet, vanaf het andere rode paaltje het drassige land in.  

Intussen begint het zachtjes te regenen. Lucas en z’n zwagers binden hun veenschoenen onder en gaan aan het werk. Na een poosje klaart het op. De ene kruiwagen na de andere scheppen ze vol. De grond kieperen ze volgens afspraak op de oever van de wetering. Het werk vordert gestaag, maar het is loodzwaar. Als de zon hoog aan de hemel staat nemen ze rust, pakken hun plunjezak, nemen een plak roggebrood met een karig stukje spek en klokken een paar teugen bier uit een kruik naar binnen.  

De mannen gaan weer aan het werk. Tot hun opluchting komen ze op een wat hoger gelegen stuk grond. Dat is minder zwaar te bewerken en de veenschoenen kunnen even aan de kant. Zo ploeteren de drie mannen door tot zonsondergang. De man met het meetlint verschijnt en knikt goedkeurend. Hij stelt vast dat er op de eerste dag al 90 voet kavelsloot is gegraven. Maar ze moeten nog minstens 1100 voet! 

Gelukkig heeft Lucas een oudere broer in het nabijgelegen dorpje Westerheem, in de buurt van het machtige kasteel Ten Goye. In het dorp kunnen de drie mannen voorlopig blijven slapen. De mannen leveren de kruiwagens in, steken de wetering over via een provisorisch bruggetje en gaan vermoeid op weg naar Westerheem. Lucas is in gedachten bij z’n vrouw. 

(c) Pieter, 4 augustus 2021