Thema van de tentoonstelling “Kastelen, Kruiken en Kloostermoppen” van de Archeologische Werkgroep “Leen de Keijzer” – Houten
We gaan terug in de tijd, naar het einde van de laatste ijstijd, zoān 10.000 jaar geleden. De ijstijden hebben gezorgd voor een zandige ondergrond en her en der in Nederland voor mooie heuvels, de zgn. stuwwallen die we vandaag de dag nog herkennen in de Utrechtse Heuvelrug en de Veluwe. De Rijn is een woeste rivier, die grofweg van oost naar west door Nederland stroomt. In het brede stroomgebied heeft de rivier in koude perioden veel zand afgezet en als het wat warmer is ook gezorgd voor lagen met klei. In droge perioden met veel wind ontstaan er ook duinen in het stroomgebied van de Rijn.
Door het smelten van het ijs loopt de Noordzee langzaam vol. Het water komt zoān 7.500 jaar geleden in de buurt van wat nu de kust is, maar stijgt nog wel verder door.
Die opwarming zorgt er ook voor dat er meer vegetatie ontstaat en die houdt de bodem beter vast. Daardoor bereikt regenwater in het Duitse achterland de Rijn meer geleidelijk. Het watervolume bij hevige regenval (de zgn. piekafvoer) neemt af. En de rivier transporteert minder zand en meer klei. Hij gaat lijken op een rivier zoals we die vandaag de dag kennen: slingerend door het landschap. De loop van de Rijn is in de ondergrond van Nederland goed terug te vinden. De oudste route loopt via het plaatsje Benschop en heet het Benschop systeem. Tot 5350 jaar geleden is dit de hoofdstroom van de Rijn.
De voorloper van de Kromme Rijn: het Utrecht systeem
Rond 5500 jaar geleden neemt de Rijn een andere koers: vanaf Wijk bij Duurstede via Utrecht naar Leiden: het Utrecht systeem. Vanaf 2500 jaar geleden neemt een deel van het water via de Vecht een meer noordelijke route naar zee. Er ontstaan ook andere zijtakken ā maar de meeste daarvan komen stroomafwaarts toch weer bij de hoofdstroom terug.
Zoān 2000 jaar geleden zijn ook Lek, Waal, Linge en Hollandse IJssel ontstaan. Door het ontstaan van deze nieuwe rivierlopen krijgt de Kromme Rijn minder water. En dat levert een probleem op voor de Romeinen die zich rond deze tijd in onze streken vestigen. Want de Rijn is op dat moment een belangrijke ader voor het transport van hun troepen. In zijn boek āWee de Overwonnenenā schrijft Alexander van de Bunt over de maatregelen die de Romeinen nemen:
āTacitus beschrijft hoe Drusus toen besloot te proberen de loop van het water te veranderen bij de aftakking tussen Waal en Rijn. Helaas liep er toentertijd minder water de Rijn in, waardoor deze moeilijk bevaarbaar was voor Romeinse schepen. Daarom liet Drusus in de Rijn een strekdam (moles) aanleggen: een schuin op de oever staande, in de stroom uitstekende dam of pier. Deze dam voerde het merendeel van het water naar de noordelijke tak van de Rijn. De dam van Drusus kan gerekend worden tot het eerste grootschalige waterbouwkundige project uit de Nederlandse geschiedenis.ā
Stroomruggen en komgronden
In zijn boek āDe Romeinse Limesā beschrijft Luit van der Tuuk mooi de dynamiek van een rivier en de relatie ervan tot bewoning. De Romeinen zijn op zoek naar hogere gronden die relatief veilig bebouwd kunnen worden. Want rivieren als de Rijn blijven overstromen en zich vertakken en verleggen continu hun bedding. āEr werden alsmaar grotere bochten gevormd, een proces dat meanderen heet. Het zand dat daarbij in de binnenbochten werd afgezet, heeft een reeks van zandruggen gevormd, die kronkelwaarden worden genoemd.
Tijdens jaarlijkse overstromingen in de winter is fijner materiaal, zoals fijn zand en zandige klei, op de oevers afgezet. Daardoor lagen die hoger dan het omliggende terrein en vormden zo verhoogde oeverwallen. Je zou kunnen zeggen dat oeverwallen een soort natuurlijke zomerdijken waren.
In lagergelegen gebieden achter deze oeverwallen lagen drassige komgronden die jaarlijks blank kwam te staan, een beetje zoals dat nu met de uiterwaarden langs de rivieren gebeurt. In die lage kommen is alleen nog maar het fijnste materiaal achtergebleven, zoals zware klei, die een moeilijk te bewerken grondsoort voor de landbouw oplevert. (ā¦)
De rivierbeddingen met bijbehorende oeverwallen en kronkelwaarden vormen samen stroomruggen die hoger liggen dan het omliggende terrein. Het zijn voornamelijk deze door een goede afwatering vruchtbare stroomruggen die geschikt waren voor bewoning in het laagland waar men nog niet door dijken beschermd werd.ā
Het Utrechtse systeem van de Rijn heeft in onze streken drie herkenbare stroomruggen of stroomgordels achtergelaten[1]. Ze zijn herkenbaar op het hieronder opgenomen kaartje[2] dat ook nog andere stroomruggen toont.
- De Werkhoven stroomgordel, gevormd tussen 5660 en 3700 jaar geleden (nr.181)
- De Houten stroomgordel, gevormd tussen 3795 en 2590 jaar geleden (nr.74) en de
- Kromme Rijn stroomgordel, gevormd tussen 2500 jaar geleden en het jaar 1122 toen hij werd afgedamd (nr. 85)
[1] Programma van Eisen Proefsleuvelonderzoek Kersenweide, Odijk.
[2] 46006-ch-rap-houten-zuid-v2-3 | 25 september 2013 | CUIJPERS ADVIES PROJECTBUREAU RUIMTELIJKE ONTWIKKELING B.V. 1 GEMEENTE HOUTEN CULTUURHISTORISCH ONDERZOEK EN ADVIES HOUTEN-ZUID (SCHALKWIJK EN TULL EN āT WAAL)

Ga door naar het volgende hoofdstuk “Overstromingen en het bouwen van dijken“.
Je moet ingelogd zijn om een reactie te plaatsen.