4. Ontginningen

 In het Kromme Rijngebied zijn de grote stroomruggen al eeuwenlang bewoond. De tussenliggende komgronden zijn er naar verhouding klein. Ze zijn weliswaar onbewoond en ongecultiveerd, maar niet ontoegankelijk: er liggen wegen of paden doorheen, die de dorpen op de verschillende stroomruggen met elkaar verbinden. In plaats van hoog gegroeide venen zoals elders in Nederland gaat het hier om relatief lage gronden met weinig veen en met als diepste delen de broeken, die in de wintertijd veel water moeten hebben bevat.

4.1 Kleinschalige ontginningen

Voordat men de komgronden grootschalig en systematisch gaat ontginnen vinden er her en der al kleinschalige ontginningen plaats.

Op de stroomruggen
In de buurt van Zeist starten die in de 10e eeuw op het relatief hoog liggende land van de bisschop van Utrecht. Men graaft sloten die afwateren op een restgeul van de Kromme Rijn.
De ontginning van de oude stroomruggrond van Dwarsdijk, ’t Goy en Houten moet zeer vroeg zijn begonnen met kernen als Houten, Loerik, Westrum, Oostrum, Tuur en Zemel. In de 11e eeuw was de verkaveling in dit gebied voltooid: een combinatie van ondiepe strookverkaveling en verkaveling in blokken. De voornaamste geulen voor de afwatering waren de Oosterlaak en de Rietsloot. Die waterden echter niet af op een rivier, maar op de aanwezige broeken als Vechterbroek, Schalkwijkerbroek en Oudwulverbroek!

Langs de rivier
Langs de Lek gaat men rond 944 vanaf de oeverwal landinwaarts ontginnen. Op de oeverwal werpt men een voorkade op om het rivierwater uit de ontginning te houden. En aan het eind van de percelen graaft men een afwateringssloot of wetering die het overtollige water afvoert naar de Lek.
Bij Tull en Honswijk zijn de oude ontginningen nog goed herkenbaar in het landschap. Bij Honswijk lag de achterkant bij de Middelsloot. Het stelsel van (van oost naar west) de Honswijker wetering, Tullse wetering en Waalse wetering vormt de begrenzing van de ontginningen vanaf de Lek.
Het is opvallend dat deze oudste ontginningspercelen anno nu onder de Lekdijk doorlopen. Dat komt omdat de dijk landinwaarts is verlegd omdat de rivier meer ruimte nam of om de rivier meer ruimte te geven. Alleen bij Tull is de oeverwal nog aanwezig, deels binnen- en deels buitendijks.

4.2 Grootschalige ontginningen
De grootschalige ontginningen komen in onze streek in vergelijking met Holland relatief laat op gang. Daar zijn twee redenen voor. De eerste reden is dat het eigendom van het land versnipperd is. Er is veel overleg nodig om tot overeenstemming te komen. De tweede reden is dat dat de laagstgelegen gebieden van de komgronden, de zgn. broeken, dienen als overloop voor het overtollige water van de hoger gelegen gebieden. Voordat je gaat ontginnen moet je dus een oplossing hebben waar je met al dat overtollige water heen moet.

In onze regio biedt het graven van de Vaartse Rijn de mogelijkheid om grootschalig te gaan ontginnen. Bestaande waterlopen en weteringen worden doorgetrokken naar de Vaartse Rijn. Nieuwe weteringen worden er soms dwars door de komgronden naar toe gegraven. Opvallend is dat het hele gebied daarmee niet naar de Lek toe afwatert, maar via Utrecht naar de Vecht. Je kunt namelijk nog niet van de Vaartse Rijn de Hollandse IJssel en daarmee de Lek opvaren. Goederen vanuit Utrecht en Muiden worden overgeslagen op andere boten om via de Lek getransporteerd te kunnen worden.

Het startsein
In het jaar 1122 besluit de Bisschop van Utrecht tot ontginning van de komgronden in het Kromme Rijngebied. Reden is de toename van de bevolking en de behoefte aan agrarische grond. Maar bovenal de behoefte aan inkomsten.
Ten zuiden van Houten ligt een groot gebied dat ontgonnen kan worden. Door de omvang en de aanwezigheid van  veen leent zich voor een ontginningsaanpak zoals die in west Nederland al wordt uitgeoefend: geprogrammeerd en systematisch.

Door de komgronden loopt al de Uitweg, die Tull verbindt met ’t Goy en Loerik. Deze Uitweg is het uitgangspunt van de ontginning. Men start met het graven van de Schalkwijkerwetering, halverwege de Uitweg, er dwars op. De wetering loopt helemaal door tot aan nieuwe Vaartse Rijn, dwars door reeds ontgonnen gebieden van Jutphaas en Vreeswijk.

Bieshaar en Tetwijk
De eerste twee ontginningen liggen aan de oostzijde van de Uitweg. Bieshaar in het noorden en Tetwijk in het zuiden, met de Schalkwijkerwetering in het midden. Ze ongeveer even groot omdat Tetwijk begrensd wordt door de Blokhovense wetering als achterwetering. Beiden zijn het zgn. zes-voorling-ontginningen. Een voorling is een lengtemaat van ongeveer 210 meter. De lengte van zes voorlingen kan variëren tussen 1125 en 1350 meter. De Schalkwijkerwetering fungeert als ontginningsbasis. Van hieruit graaft men naar twee kanten sloten. Aan beide zijden van de wetering worden ook de boerderijen gebouwd.
Het precieze tijdstip van de start in niet bekend. Maar het moet ergens liggen tussen 1125 als de Vaartse Rijn (toen nog Nieuw Vaart geheten) klaar is en 1136 als Schalkwijk voor het eerst in de geschriften opduikt.
De ontginning is een zgn. cope (spreek uit als ‘koop’) ontginning.

Vuilkop
Over de ontginning van Vuilkop ten westen van de Uitweg is meer informatie bekend. De gerechtsnaam van dit gebied is Schonauwen. Ook dit is een cope ontginning. De namen van enkele copers zijn bekend: Hartbert, de proost van de dom; Arnulf, burggraaf van Utrecht; Alfer, schout van Utrecht; Hugo (van Vechten) en ene IJsbrand. Waarschijnlijk wordt de cope in 1131 gesloten.
In 1134 schenkt bisschop Andries de tienden van 45 hoeven in dit gebied aan de door hem gestichte Norbertijnenabdij van Mariënweerd bij Beesd. Later schenkt hij de Abdij ook de tijns (onroerend goed belasting) en de rechtsmacht.
De ontginningsbasis is niet de Schalkwijkerwetering zoals aan de oostkant van de Uitweg, maar de Goyerwetering! Daar aan de Goyerwetering komen dus ook de boerderijen te staan. De Schalkwijkerwetering fungeert slechts als achtergrens. Dwars door Vuilkop loopt nl. het watertje de Hoon, dat water afvoert richting de Vaartse Rijn. De Schalkwijkerwetering heeft voor deze ontginning dus geen afvoerfunctie.

Waalse veld
Het Waalse veld ten zuiden van de Schalkwijkerwetering wordt tegelijkertijd ontgonnen met Vuilkop. Omdat de wetering de grens is tussen deze twee ontginningen zijn de kavels van Vuilkop langer dan die van het Waalse veld. Het Waalse veld watert wel af op de Schalkwijkerwetering. Je zou verwachten dat de boerderijen aan de Schalkwijkerwetering komen te staan omdat die de ontginningsbasis is. Maar dat is niet het geval. De boerderijen staan hier aan de zuidkant, langs de Waalsewetering! Waarschijnlijk is het zo dat het gebied van de Schalkwijkerwetering ten oosten van de Uitweg te nat was om er langdurig te wonen.

In het westen zijn De Knoest en De Geer gerende restontginningen uit de 12e eeuw. Ze sluiten aan op die van Vreeswijk. In het zuiden is Blokhoven ook zo’n restontginning. Pikant is dat het water van de Blokhovense wetering niet via de Tullse wetering wordt afgevoerd, maar via de Nieuwe Wetering die dwars door Tetwijk aansluit op de Schalkwijkerwetering. Het gevolg van machtspolitiek.

Goyerveld/Tuurlaak en Kanenbroek
En dan zijn er nog de ontginningen Goyerveld/Tuurlaak en Kanenbroek, het meest oostelijke gebied van de komgronden. In het zuidoosten wordt dit gebied afgegrensd door Pothuizen langs de Lek dat al in de 11e eeuw moet zijn ontgonnen. Het gebied omvat ook stroomruggrond dat waarschijnlijk al eerder bij ’t Goy tot ontginning is gebracht.
Er is een oorkonde uit 1159 waarin de bisschop vergunning geeft voor het graven van een 16 voet brede watergang door het land Thurslac (Tuurlaak). De oorkonde is dus geen ontginningsconcessie, maar betreft het doortrekken in oostelijke richting van de Schalkwijkerwetering. Kanenbroek in het zuiden wordt ontgonnen parallel aan Tetwijk. Goyerveld/Tuurlaak in het noorden wordt echter ontgonnen parallel aan Pothuizen. Op de grens met Bieshaar ontstaat dus een geer. Om mooie rechte kavels te krijgen moet de Pothuizerwetering worden verlegd. Deze achterwetering waterde eerst via de Landscheidingsweg af op de Lek. Nu watert hij af via de verlengde Schalkwijkerwetering door een heul (duiker) in de Zijdwinde of Zouwedijk, die de zijkade vormt van zowel het Goyerveld als Kanenbroek.

Kaden
Het geheel van de Schalkwijkse ontginningen wordt via kaden tegen vreemd water beschermd. Op sommige ervan ontstaan wegen zoals de Goyerdijk/Weteringsdijk (Goyerwetering), de Achterdijk (Honswijkse, Tullse en Waalse wetering). Een bijzondere kade is die welke de ontginning van Vuilkop tegen de Schalkwijkse wetering beschermt. Want die ontginning watert immers af via de Hoon!

4.3 De eerste waterschappen

Het regelen van de afwatering is in principe een lokale verantwoordelijkheid van de gerechten (gemeenten). Men graaft weteringen op eigen gebied en uitweteringen op grond van andere gerechten. Vaak in goed overleg, maar soms moet men die grond kopen. Het onderhoud van wetering en kaden is een verantwoordelijkheid van de gebruikers.
Vanaf het begin van de 14de eeuw ontstaan er waterschappen. Dat zijn afwateringsgemeenschappen van publieke aard met eigen functionarissen waarvan het territorium niet samenvalt met één gerecht. Vaak gaat het om (delen van) meerdere gerechten. Het bestuur is in handen van een schout met een aantal heemraden. Dat zijn gezworen vertegenwoordigers van eigenaren en de gerechten. Belangrijkste taak van het bestuur is het schouwen en (doen) herstellen van de waterlopen zodat het overtollige water effectief geloosd kan worden.
In 1304 krijgt het oudste waterschap in onze regio vorm, dat van de Vechter- en Oudwulverbroek. De schout en de vier heemraden worden aangesteld door de gerechten en de kapittels die land bezitten in dit gebied. Water uit deze broeken wordt afgevoerd via de Oudwulfse wetering. Er zijn conflicten over “vreemd water”: naburige gebieden die illegaal ook hun water willen afvoeren via deze wetering.[1] Op p613-615 het boek van Dekker staat de soap gedocumenteerd over de afvoer van De Geer/Rumsthofstede. In de jaren daarna komen er veel waterschappen bij. In de 15e eeuw mede door de introductie van windmolens. ,, In vogelvlucht de nieuwe waterschappen: 1339 Vlowijkerwetering, 1445 Laag Raven, 1467 Wierse broek, 1599 De Knoest en De Beesd, 1614 Rijsbruggen, 1634 Lee- en Rietsloot en in 1663 Eersbil (’t Goy).

Tot slot

De Rijn is de dominante factor in het ontstaan van het landschap. Op oude stroomruggen vestigden zich de eerste mensen. Om de onbruikbare komgronden te kunnen ontginnen waren twee maatregelen nodig. Bescherming tegen overstromingen en het afvoeren van het overtollige water. Dijken en watergangen maakten ontginningen mogelijk. En met de ontginningen kwamen de boerderijen, de versterkte boerderijen en tenslotte ook de kastelen. Want het waardevolle nieuwe land moet benut en verdedigd kunnen worden.

In de geraadpleegde bronnen (zie de voetnoten) is nog veel meer informatie te vinden. Daarnaast zijn er nog verdiepende studies. Enkele daarvan wil ik hier noemen.

  • A. van Bemmel – De Lekdijk van Amerongen naar Vreeswijk, negen eeuwen bescherming van Utrecht en Holland. Historische reeks Kromme Rijngebied 9. Uitg. Verloren B.V. 2009
  • Marieke van Dinter – Living along the Limes Landscape and settlement in the Lower Rhine Delta during Roman and Early Medieval times. Proefschrift Universiteit Utrecht 2017
  • M van Vliet – Het hoogheemraadschap van de Lekdijk Bovendams – Assen 1961

[1] Op p613-615 het boek van Dekker staat de soap gedocumenteerd over de afvoer van De Geer/Rumsthofstede.


Voor verdere informatie zie ook de website van het Regionaal Historisch Centrum Zuidoost Utrecht.

Ook op HisGIS is het goed zoeken. De percelen van de bezitters kunnen snel in kaart worden gebracht; kijk bijvoorbeeld naar het landbezit van de bisschop van Utrecht, Kapittel ten Dom (de geel gemarkeerde percelen op de kaart hieronder).


Meer lezen over dit onderwerp? Klik hier voor meer informatie!


[1] Op p613-615 het boek van Dekker staat de soap gedocumenteerd over de afvoer van De Geer/Rumsthofstede.